Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Maar gij zijt verworpen [58]van uw graf, als [59]een gruwelijke scheut, [60][als] een kleed der gedoden, die [61]met het zwaard doorstoken zijn; [als] die [62]nederdalen [63]in een steenkuil, als een vertreden dood lichaam. 58. Dat is, van het graf, in hetwelk gij meent te zullen begraven worden; of, gij zijt verworpen of verstoken, dat gij in geen koninklijk graf met koninklijke eer begraven zijt. 59. Dat is, als een vuil, verrot, verachtzaam hout. Anderen nemen dit alzo: Gij zijt een onaardige, kwade spruit; dat is zoon of nakomeling, niet waardig bij zijne voorouders begraven te worden. 60. Hetwelk gescheurd en vol gaten is, lelijk en vuil gemaakt met bloed en slijk, dat derhalve van gene waarde is; maar het wordt met het dode lichaam in het graf geworpen. 61. Hebreeuws, de doorstokenen van het zwaard. Anders: beladenen, of toegedekten van het zwaard, die met zwaarden beladen of toegedekt zijn. In onze spraak zeggen wij ook dat iemand met zwaarden, of stokken dapper toegedekt, dat is geslagen en gewond is. 62. Dat is, gij zult niet eerlijk, of naar de gemene wijze begraven worden; maar men zal u boven op de aarde laten liggen, en slechts een hoop stenen op u werpen, gelijk men een dood aas met aarde, stenen en drek bedekt. 63. Hebreeuws, tot de stenen des kuils.